Mieke verteld
Mieke verteld over haar jeugdjaren
Ik ben geboren in 1938, heb altijd in Sondel gewoond. Mijn Heit heet Hindrik Ynse de Jong en mijn Mem Ybeltje van Elsloo. Wij woonden op een grote boerderij die gebouwd is in 1645 maar die is helaas verdwenen door brand.
Mijn kindertijd was wel erg indrukwekkend, want toen ik bewust begon te leven, was het oorlog, dat was soms erg angstig.
Vooral ‘s nachts als er vliegtuigen over volgen. Dan hoorde je aldoor dat gebrom in de lucht. Later kwam de V1 er nog eens bij dan lagen we heel bang in onze bedstee.
In 1944 ging ik naar school en kwam bij meester de Boer in de klas.
Dat was wel even wennen.
Van het vertrouwde erf. En dan begonnen ook de avonturen. Spelen met de kinderen van de school. We gingen vaak spelen in de sânkullen. Door de Monkelbaanreed, daar was een heel mooi plekje Daar waren wat wetterpôllen en een hoge sânkap daar zaten heel veel zwaluwnesten in. Om die daar uit te krijgen namen we een lepel me van huis en bonden daar een stokje aan en zo kwam je bij het nestje. Maar er werd ook vaak gevochten, want de Wykelers kwamen daar ook wel eens maar dat was ons gebied en we dulden de vijand niet.
Mijn schooltijd: in april was het begin van een nieuw schooljaar. We hadden niet zoveel vakantie als tegenwoordig. simmertiid simmerwille
Het was nog steeds oorlog maar de schooltijd ging gewoon door. We merkten er niet zo veel van. Er kwamen wel eens soldaten door het dorp maar dat was ook niet zo gek.
Het Duitse kamp was hier ook, dat was een radarkamp en dat heette de ‘IJsbeer’. Maar wij als kinderen gingen gewoon onze gang, pootje baaien in het Swaaigat. De turfschepen lagen er in de zomer niet. Wel waren er de woonwagens van Bertus en Durk van Houten natuurlijk.
Die werden geplaagd, alleen al de spanning als ze ons achter nakwamen. Vaak gingen we zwemmen achter de Haan naar zee, maar niet op de fiets die hadden we niet. Lopend heen en weer terug. In de hooitijd mee naar het hooiland dat was altijd heel mooi. ‘S Avonds met de hele kluit in de hooibulten spelen. Want bij Hindrik Ynse mocht altijd alles, zwemmen in de Mollier.
Wij hadden in de oorlog ook veel evacués, die kwamen allemaal uit Amsterdam. Ook kwamen er veel mensen om te eten die kwamen dan met de Lemmerboot en dan liepen ze naar Gaasterland dat was wel heel zielig want er waren ook kinderen bij.
Bij ons kregen ze altijd wel eten. Eens op een keer kwamen de Duitsers bij ons binnen vijf man sterk want Heit wou het paard niet inleveren, want die moest een veulen krijgen. Het was op een zaterdag, ik vergeet het mijn hele leven niet meer. We aten bruine bonen met spekmaar de angst zat er wel goed in want het was de vijand.
Maar heit moest wel mee en het paard ook. Maar toen ze op het kamp kwamen werden de paarden bekeken maar heit mocht het paard weer mee naar huis nemen gelukkig.
Herfst
Onze jeugd liep gestaagd verder, alhoewel we ook wel eens wat moeten doen zoals uit school eerst thee met boterham met smoar dan moesten we aardappelen schillen, 10 toeren brijen en dan was het tijd voor spelen.
We deden van alles ‘hofkesjonge’ wat niet altijd in goede aarde viel, we kregen ook wel eens klappen. Alleen bij Hendrik Kobus mocht het altijd wel, maar we mochten niet aan de pereboom van Beppe Romkje komen, want dat waren koning peren en die waren nou juist zo lekker.
We gapten ook wel eens van de groenteboer zoals bij Bakker Tromp of Gosse Baukes.
Daar waren ze niet blij mee.
Boodschappen doen bij Bakker van Netten die woonde voor mijn tijd in het dorp.
Annex kroeg en bakkerij, later kreeg hij de bakkerij in de Vinkebuurt en als we daar heen moesten gingen we ook vaak even naar Willem vogeltje om wat groente of fruit.
Oude Eelk Veenstra had ook een winkeltje, dat was niet zo groot maar voor een cent of stuiver kon je allang een stuk drop of een toffee en een stuk roethout kopen. Daarbij was ook de schuur van fietsmaker Siemen Willem de Jong.Bij Pieter Boomsma was van alles te vinden in bakjes of doosjes en er was altijd wel wat van je gading bij. Hij had een kruideniers winkel, maar de meesten kwamen aan de deur zoals de bakker, de slager, de groenteman, de melkboeren de peterolieman, deze laatste was Minke Fokkema. Daar kregen we vaak koekjes van zoals Piet Pelle.Maar in de nazomer van 1947 ging onze boerderij in vlammen op en daar stonden we met 20 mensen op straat.
Wij waren met ons tienen , 6 evacués. En nog een dochter van Harmen Akkerman met man Beimen Stegenga en kinderen.
Wij konden zolang als het ging wel bij de buren Durk en Jantje van der Werf terecht.
Zolang in de koestal wonen was allemaal best gezellig, maar we konden er niet blijven, want Durk zijn koeien moesten ook weer op stal in de herfst.
Toen zijn we naar Sloten verhuisd. Daar vonden wij als kinderen niks aan. We hebben een jaar in Sloten gewoond toen kwam er in de E-buurt in Wyckel een boerderijtje vrij (schuin achter Piet Platje, boerderijtje is rond 1968 afgebroken) en zijn we daar maar naar toe gegaan.
Ook voor een jaar, ons huis werd inmiddels weer opgebouwd, maar helaas zonder grote schuur. Wij misten de oude boerderij wel met al mijn geheime hoekjes.
In 1949 konden we weer naar Sondel.
Toen kwam ik bij Meester Boersma in de klas, dat was ook een hele fijne tijd. Er werd daar ook stevig geplaagd, maar als Meester aan het vertellen was dan was het muisstil in de klas.
Je ging zo mee in het verhaal het was soms als beleefde je het zelf.
Meester was ook een echte ‘Schaats fanaat’ daarom hadden we wel vaak ‘ijsvrij’.
Maar we mochten niet zomaar op de Sondelervaart.
Daar hadden we onze eigen ijsmeester voor en dat was Dikke Pieter van de kroeg.
Als die over het ijs kon dan was het voor de kinderen ook wel vertrouwd.
Maar voor die tijd gingen we schotje lopen op Eelk haar slootje. Soms droog maar meestal nat kwamen we dan in school, maar gauw kousen en sokken uit en laten drogen aan het grote kachelscherm.
Vaak hingen de grote jongens achter de melkwagen van Gosse van Veen. Als meester dat zag had hij altijd maar een kreet: “Een misstap achter Gosse zijn wagen en het leed is niet meer te dragen”.
In 1951 kwam ik van school, toen was het gebeurd met spelen en kwam het grote mensen leven op je af.Harmen Akkerman was klompmaker en boer. Hij kocht eens een koe en daar was kleine Pier ook bij maar in de ogen van die kleine was de schrik te zien want hij vertelde later “ Us heit seag yn de beurs en doe koe er de ko krek net betelje”.
De oude dokter Hattink van Wyckel had vele klanten in Gaasterland o.a. ook in Sondel.
Er was eens een man met erge kiespijn maar ja, tandartsen waren er toen nog niet dus moest je naar de huisarts, maar de man was wat te zenuwachtig dus wat deed de dokter; hij deed de deur van zijn spreekkamer open en riep de tuinman en zei: “och Hendrik, hou de man zijn kop eens vast en de dokter deed zijn werk. De man was flauw gevallen en de dokter zei: ik dacht al wat is die lief. De bewuste persoon was L. Veltman.Diezelfde dokter moest eens een keer naar een bevalling in de Norde bij de Fam. Kramer, maar het was midden in de winter en er lag erg veel sneeuw. Alles lag dicht gestoven. Bij Hendrik Gijzen was een grote heg bij het hoge stuk land, daar lag alles dicht. Dokter moest er met zijn koets door heen , maar dat ging niet het was midden nacht en geen mens te bekennen.
Dokter en Hendrik stonden alleen dus maar wat mensen wakker maken die misschien wilden helpen om dan de koets vrij te maken.
De dokter had er geen goed woord voor over, alleen heeft hij maar gezegd waarom moeten de mensen in het voorjaar of zomer kinderen maken. Laat me dat in de winter doen ( hij gebruikte wel een ander woord).
Oude Tjitte Zandstra en Fetse Hoekstra zaten vroeger altijd bij ons in de koestal bij de winter, zomerdag buiten als heit de koeien thuis molk. In de koestal stond geen bankje wel twee rood fluwelen clubjes. Oude Tjitte kon mooi vertellen. Hij kwam een keer bij ons met de pet in de ogen. Heit zei:”Wat is er met u aan de hand?”
Acht jongen ik durf bijna niet meer over straat want de mensen zeggen dat Hindrik Ynse en Stoffel de luiste boeren van Sondel zijn.
Het was ook eens een keer een hele warme zomer en de oude man die klaagde nogal wat.
Vooral ‘s nachts in de bedstee had hij er last van hoe moet ik daar nou mee aan. Heit gaf hem de raad de lange onderbroek maar uit dat leek hem een goed idee.
Maar dat ging fout, de andere dag vroegen wij hoe is het gegaan; niet best. Trijn wou niet met een blote kerel in bed.
Er werd bij ons op het erf heel wat afgespeeld overdag de kleintjes, ‘s avonds de groten maar meestal buurkinderen.We hadden een húske wel een aardig stukje van het huis het stond tussen ons en Hendrik Gijzen in maar daar zat een donggat achter dat werd één keer per jaar weggehaald.
Heit die maakte dan van graszoden een soort van opslag mooi afgedekt achter bij de dongbult, maar op een avond werd er weer tik gespeeld op het erf.
Met o.a. Roelof Akkerman,Clara, Hiltjes Eppinga, Hans van Meester Gooitsen, Petrus, Ottsje Beukens, Wout. Ze zaten met zijn allen achter Hiltsje aan en Hiltsje maakte een noodsprong over het mooie afgedekte bultjes dong, maar de sprong was te kort. Ze zakte er tot de middel toe in en toen was het gebeurd met de pret.
Jantsje en Rimke gingen eens een keer vissen met een boontjestok. Een stuk dun touw, maar wel met een echte haak. Ze zaten bij de oude vaart. Jantje durfde de worm niet aan de haak te doen. Rimke wel. Jantje gooit de hengel in het water. Ze had wel beet alleen geen vis maar ze had Rimke aan de haak geslagen. Door het oorlelletje heen dus met hengel en al ging het weer op huis aan. De vispartij was van korte duur.
En dan nog een wijze raad aan de jonge dames van Sondel. Zoals oude Jap van Andries – Siets altijd tegen ons zei: Wees niet te kieskeurig wat de jonge Heren aangaat dat zien jullie nu wel aan mij dan moet je zelf achter de mestkar. Jap woonde bij de Bremer Wildernis. Jullie allemaal wel bekend.
Geschreven in 2003 door Mieke Schaap – de Jong.
1938 – 2016