Jacobus J. Boomsma
Jacobus (Koos) Boomsma uit Sondel gedood
Jacobus Johannes Boomsma (roepnaam Koos) uit Sondel was precies twee jaar getrouwd, toen in 1939 weer gemobiliseerd werd. Met de tijd van zijn krijgsgevangenschap er bij, was hij negen maanden uit de zaak – een lelijke tegenvaller voor een jongeman, al had hij een flinke vrouw en toegewijd personeel. Maar dat was niet de voornaamste reden waarom hij in het verzet ging. Koos was jong en sterk en kon geen onrecht verdragen.
Alles in hem verzette zich tegen de Duitse terreur en de jacht op Joden en arbeidsslaven.
Als vanzelf begon hij in 1942 joden onder te brengen en van die tijd af raakte hij hoe langer hoe dieper verzeild in het illegale werk. Tot die treurige maandagmorgen, 6 november 1944, toen een Duitse kogel een einde maakte aan zijn bruisende activiteiten. Hij was toen 34 jaar oud en liet een vrouw met drie kinderen achter. De vierde werd 10 mei 1945 geboren en kreeg de naam Jacobus Johannes Karel. De laatste naam was Koos’ alias, waaronder hij in heel Friesland bekend werd.
De winkel in Sondel was door zijn vader opgewerkt en van alles wat in een dorp nodig was werd er in verkocht; kruidenierswaren, manufacturen, brandstof, drogisterijartikelen, fourage. De fouragehandel was door een broer overgenomen, de rest door Koos.
De handel zat de hele familie in het bloed, de handel met z’n drukte, geroep, beweging, praten, organiseren en argumenteren. Maar Koos was niet van plan om zijn leven lang in de winkel te Sondel te slijten; hij bekwaamde zich voor een administratieve functie met organisatorische kanten. Maar ondertussen behartigde hij zijn zaak goed, de zaak die voor een groot deel de omzet haalde met uitbreng in een wijd rayon. En daardoor kende hij de gemeente Gaasterland als zijn broekzak.
Dat maakte hem zo geschikt voor het illegale werk. Koos stak zijn afkeer van de Duitsers niet onder stoelen en banken, zodat hij door iedereen vertrouwd werd als vaderlander. Toen dan ook een jonge dominee uit Holland plaats zocht voor een stel joden, vroeg hij Koos. Het was in 1942 en het kwam spoedig klaar. Dit was het begin, maar spoedig volgden er meer. Sjouke van Joure was begonnen met het afvoeren van joden, eerst vooral kinderen, uit Holland.
Al spoedig hadden beide mannen een warm contact tot heil van de vervolgden. Een onderduiker uit de omgeving van Sneek, ,,Homme”, was een tijdje in Beverwijk geweest, maar daar was het nog groter heksenketel dan in Friesland. Hij kwam terug en dook, tot het einde van de oorlog, onder bij Koos. Joden, die daar niet meer veilig waren, kwamen naar Gaasterland en werden vanuit Sondel verzorgd. En natuurlijk waren er talloze andere onderduikers, zoals Jan Schotanus uit Oudemirdum, die geruild werd tegen die uit andere plaatsen. Zij allen moesten van bonkaarten en andere papieren worden voorzien.
Het werd langzamerhand een heel bedrijf.
Verraad
In Sondel was een moffenkamp met radarapparatuur enzovoort. De Duitsers die zich daar ophielden, waren tamelijk ongevaarlijk voor het illegale werk. Zij wisten wel dat er onderduikers waren en kenden zelfs adressen, doch verraden deden ze niets, zolang er geen sprake of schijn was van militaire sabotage. Maar onder de Nederlanders bleek wel een verrader te zitten. Eind april ’43 moesten de Nederlandse militairen zich weer in krijgsgevangenschap begeven. Gesteund door de meistaking dacht Koos er niet aan om zich te melden. Onderduiken vond hij ook onnodig – alles leek hem veilig. Een half jaar lang was dat ook het geval.
Maar op 5 november ’43 meldde zich een Duitser in de winkel, die vertelde opdracht te hebben de voormalige sergeant J.J. Boomsma mee te nemen naar De Lemmer – als krijgsgevangene. Koos stond de man zelf te woord en vertelde hem dat hij zich vergiste. Er woonden veel Boomsma’s in Sondel en de sergeant die hij moest hebben woonde vijfhonderd meter verderop.
De plaatsaanduiding was heel precies, maar toen de mof daar kwam stond er geen huis. Hij terug, maar ,,toevallig” was Koos toen net even weg.
De Duitser, die overigens de kwaadste niet leek, was woedend dat hij bij de neus was genomen. Mevrouw Boomsma keek heel onschuldig: nee, zij wist niet waar haar man heen gegaan was. Een knecht die terugkwam, wist het evenmin. De Duitser brieste en wilde mevrouw meenemen toen het wachten hem verveelde. Op dat moment kwam de dokter, door Koos gewaarschuwd.
De Duitser liet mevrouw geen ogenblik alleen, maar toch wist de dokter haar toe te fluisteren: Ga een tijd van huis. Dat wilde zij ook wel, want haar zoontje moest geopereerd worden. De dokter onderzocht het opnieuw en wist de Duitser over te halen mevrouw thuis te laten om het zieke kind. Diezelfde avond nog werden vrouw en kind naar Leeuwarden gebracht, waar ze bleven tot het volledige herstel van Piet.
Het was aan alle kanten duidelijk, dat Koos verraden was. Een Duitser zei tegen zijn vrouw: U zou er van opkijken als u wist wie het overbriefde, maar hij noemde geen naam. De dader is nooit met zekerheid bekend geworden, maar vermoedelijk is het geen NSB-er geweest.
Naar Sneek
Terwijl zijn vrouw met toegewijde hulp de zaken voortzette, dook Koos onder op een bevriend en veilig adres in Sneek. Nu kon hij zich helemaal wijden aan het illegale werk en hij deed dat met inzet van zijn volle, sterke persoonlijkheid. Spoedig viel hij op om zijn organisatievermogen en leiderstalent.
Hij kwam precies op tijd. Juist toen hij ingewerkt raakte, werd U. Boonstra te Joure gearresteerd en moest Sjouke duiken. Van een afstand probeerde die het werk nog wat te regelen, maar zijn voornaamste zorg was opvolgers te vinden. Zijn oomzegger kreeg de leiding van de KP (Knokploeg) en die van de LO kwam grotendeels op Koos’ brede schouders terecht. Het ging, zoals het steeds ging in de illegaliteit. Een benoeming vond niet plaats; men werd het, omdat men er geschikt voor bevonden werd.
Al spoedig werd hij de leider van het district Sneek genoemd, door de organisatie die zich principieel tegen het leidersbeginsel verzette.
Maar het leiderschap van Karel – zo werd hij toen genoemd en later, toen ook uit Drachten een Karel op het provinciale toneel verscheen: Karel 1 – had ’n heel ander karakter dan dat bij de NSB. Toen hij nog Koos heette, had hij door zijn joviaal-gemoedelijk optreden zijn medewerkers in de zaak aan zich weten te binden en tot zelfstandig optreden gestimuleerd.
In zijn omspringen met de illegale medewerkers deed hij hetzelfde. Men herkende in hen de koopman, die met goed getroffen woorden tot ,,zaken” wist te komen. Nonchalant gemoedelijk sprong hij met de mannen om, sloeg de één joviaal op de rug, beurde de ander met een stimulerende opmerking op, maakte allen enthousiast, en wist de overmoedige op tijd ,,del te bêdzjen”.
Maar de teamgeest die hij op die wijze bevorderde, zou hij nooit bereikt hebben, wanneer hij niet gelijkertijd telkens bereid was de mannen bij te staan en te helpen in moeilijke of gevaarlijke opdrachten. Men wist dat men op Karel kon rekenen en daarom werkte men zo hard voor en met hem.
Organisator
Zij grootste talenten ontplooide Karel als organisator van het district. Tot dan toe was alles uit Joure met de losse teugel geleid. Dat had in het begin goede vruchten afgeworpen, maar door de uitbreiding van het werk tot een ,,bedrijf” moest er meer organisatie geschapen worden. Karel was er juist de man voor om dit in te zien.
Het district Sneek omvatte 21 gemeenten. Die werden nu ingedeeld in rayons, elk bestaande uit één of meer grietenijen.
Het rayonhoofd onderhield de contacten met Sneek en met de gemeentelijke en/of plaatselijke contacten. Zoals elders ook was er een nauw en hecht contact met de KP-en die over het district verspreid zaten. Koeriersters onderhielden de verbindingen.
Uiteraard volbracht Karel dit niet alleen. Hij was zo gelukkig een kern van medewerkers bij zich te hebben, die stuk voor stuk ook zelfstandig konden opereren. In zeker opzicht was dit goed ook, want vanuit Sneek was alles beslist niet te dirigeren. De grondslag van het verzet lag in de plaatselijke medewerkers, die terug moesten kunnen vallen op een centrale, die de moeilijkheden uit eigen ervaring kenden. Daarvoor waren velen nodig die ieder hun eigen bijdrage leverden aan het geheel. Ze waren er, die felle mannen serieus en consciëntieus, die af en toe ook wat gemoedelijke nonchalance van Karel ook corrigeerden.
Het is de grote verdienste van Karel geweest, dat hij al deze uiteenlopende types die snel reageerden en voortvarend handelden tot een efficiënt werkend team wist te vormen en te bewaren, gebaseerd op goede persoonlijke verhoudingen. De moed, die hij als het er op aan kwam toonde en de opgewekte toon die hij wiste te treffen, smeedde Sneek aaneen tot een hecht en zeer zelfstandig district.
Geen rancune
Toen Karel in de schoenen van Wiersma stapte, had men mogen verwachten dat hij deze ook zou opvolgen als lid van de provinciale top. Hoewel Drachten dit voorstelde, wensten de drie Leeuwarders een ander systeem, namelijk het instituut van reizende ,,inspecteurs” voor het onderhouden met het contact met de districtshoofden. Die ,,zware”figuren behoefden dan niet elke week naar Leeuwarden te reizen in
’t steeds gevaarlijker wordende Friesland. Bovendien was Karel nogal opvallend door zijn lengte (bijna twee meter).
Dit systeem bracht niet wat men er van verwachtte. De verhoudingen in de illegaliteit werden hoofdzakelijk bepaald door het persoonlijk contact, waardoor men elkaars persoonlijkheid en kundigheid leerde kennen en waarderen. Waren die voldoende, dan accepteerde men ook het leiderschap. Dit contact ging nu verloren en dit werd al een groot bezwaar gevoeld, vooral in Sneek, waar nieuwe mannen de leiding namen, die de provinciale leiders nauwelijks persoonlijk kenden.
Dit passeren van het grootste district wekte bij deze mannen ernstige ontstemming en spoorde hen tot des te groter inspanning. Langzaam maar zeker ontstond een verwijdering. Dat voelde ook De Jong uit Leeuwarden, toen die de leiding van de Friese LO in augustus overnam. Deze gaf zich veel moeite om de oude vertrouwelijke samenwerking te herstellen. In een onderhoud dat hij met het district voerde bleek, dat Karel geen rancune voelde tegen Leeuwarden en kwam spoedig tot overeen stemming: de vertegenwoordigers van de districten werden weer in de top opgenomen en daaronder Karel.
Het kwaad was echter al geschied, want spoedig kwamen andere leiders uit het district met het bezwaar, dat Karel teveel tegen Leeuwarden aanleunde. Zij wensten eigen voorzieningen, zoals op ’t gebied van de falsificatie en financiën en zetten dit door op een voortreffelijke wijze. Maar deze onderlinge verschillen van inzicht deden geen afbreuk aan de goede verhoudingen in het district. Karel bleef de spil en voelde zich verantwoordelijk voor al z’n vrienden,medewerkers. En het was juist de bezorgdheid over drie van hem, die de aanleiding werd tot zijn dood, zoals nu zal blijken.
Drie man in arrest
In Hennaarderadeel zat verraad, het kon niet anders. Maar wie was de verrader? Peter, Jaap en Gelf besloten een onderzoek in te stellen. De eerstgenoemde twee hadden besloten hun wapens thuis te laten en toen Gelf zijn pistool wel bij zich gestoken had, werd hem gevraagd dit ook in Bolsward achter te laten. Hij stemde hiermee in, maar vergat iets. En dat bracht later de hele expeditie in gevaar. In Hennaarderadeel opereerde in die tijd een afdeling Duitse Zoll (douane) die sterke steun kreeg van de beruchte Mous, die door het veemgericht ter dood werd veroordeeld en in Dokkum neergeschoten, en diens helper Van Dijk.
De Duitsers hadden hun kwartier gemaakt in een café in Wommels en daar waren ook hun handlangers regelmatig bij hen. Vermoed werd, dat daar de verrader ook wel kwam.
In ieder geval werden afspraken gemaakt om toezicht te houden en zo de aanbrenger te ontmaskeren. Die nacht sliepen de drie mannen in Spannum. Er waren in die tijd telkens veel Duitsers in actie, wellicht omdat zij een vermoeden hadden omtrent wapendroppings op Pankoeken onder Witmarsum. Hoe dit zij, de volgende morgen werden de illegale vrienden alle drie in Wommels gearresteerd en voor verhoor meegenomen.
Het was op dat moment dat twee hunner zich realiseerden dat zij zeer bezwarend materiaal bij zich hadden. Peter had een brief meegekregen voor een onderduiker en twee persoonsbewijzen teveel op zak. En Gelf schoot het te binnen, dat hij wel zijn pistool, maar niet zijn gevulde patroonhouder weggelegd had. Die zat nog in een vakje in zijn beurs……
Wonderlijk bewaard
Natuurlijk begonnen de Duitsers meteen met ondervraging en fouillering. Jaap kwam er goed af, die had niets bij zich.
Een tijdlang ging het ook met Gelf goed, totdat ze zijn beurs openmaakten. Hij stond doodsangsten uit. Straks, dacht hij, vinden ze wat ik door mijn vergeetachtigheid bij mij gehouden heb en dan is alles uit. Niet alleen mijn eigen leven is dan verloren, maar eveneens dat van mijn beide vrienden.
En toen gebeurde het wonder. Terwijl de onderzoeker van de beurs één vakje daarvan had gecontroleerd, werd hij door de commandant weggeroepen. Hij deed met gewoonte gebaar de beurs dicht en legde die op tafel. Toen hij terug kwam zag hij er niet meer in. Kennelijk verkeerde hij in de veronderstelling die al helemaal nagezien te hebben…..
Peter had ondertussen kans gezien de brief en de twee overige persoonsbewijzen onder een tafelkleedje te frommelen. Daardoor leverde fouillering ook bij hem niets op. Toen hij weer bij dat tafeltje kwam, wist hij ze weer bij zich te steken. De drie mannen werden afgevoerd naar een cel op het gemeentehuis, waar Peter meteen begon met de bezwarende papieren op te eten.
Uiteraard kon Gelf niet zo gemakkelijk van zijn belastend materiaal afkomen. De mannen hadden juist weer moed gegrepen, toen alles opnieuw misliep. Een boerendochter, bij wie Peter al eens een gezellige zomeravond doorbracht, was getuige geweest van diens wegleiding door de Duitsers. Meteen herinnerde zij zich de oude liefde en ze besloot hem in de cel te verrassen.
Ze maakte een pakketje levensmiddelen klaar en verzocht de bewaker dat af te geven aan …..Havinga. dat was zijn werkelijke naam, maar die was de Duitsers onbekend. Vandaar dat zij gevraagd werd even mee te komen!
Reddend verhaal
Toen bij de cel Havinga geroepen werd, verroerde Peter zich niet. Wel schoten allerlei gedachten door hem heen en hij vroeg zich af, wat de Duitsers van Havinga wisten en hoe ze achter zijn identiteit gekomen waren. Lang behoefte hij niet te wachten , want de boerendochter, die inmiddels een vermoeden kreeg van wat er speelde, werd geprest hem ondanks haar tegenzin aan te wijzen.
En toen volgde een nieuw en hardhandig verhoor. Hoe kon hij Havinga heten en een persoonsbewijs hebben op naam van Smedema, aangevuld met beschermende papieren als vrijstelling van d arbeidsinzet?
Het is niet te zeggen wat men in zo’n geval harder doet: bidden of nadenken. Peter deed beiden tegelijk en had zijn verhaal op tijd klaar. Hij vertelde de Duitsers dat hij inderdaad Havinga was. Toen hij een oproep kreeg om zich voor het verrichten van persoonlijke arbeid te melden, was hij bang geworden. Hij kon zo moeilijk van huis.
Terwijl hij daar mee ompakte, was hij onder Nijland een kennis tegen gekomen, een zekere Zijlstra, politieman uit Franeker.
Die had om zijn angst gelachen en gezegt dat hij hem wel kon helpen.hij kon hem een absoluut betrouwbaar stel papieren leveren, maar de prijs was vijfhonderd gulden. De koop was gesloten en nu meende Havinga volkomen veilig te zijn, mits hij zich maar Smedema noemde.
Dat was het verhaal dat hij zo aannemelijk mogelijk voordroeg en ook onder verdere mishandelingen volhield. Zijlstra was een goede medewerker in Franeker geweest, maar hij had zich tijdig uit de voeten gemaakt, toen het gevaar te dichtbij kwam.
Een politieman die onderdook , had in de ogen van de Duitsers toch al een doodzonde begaan en dus nam Peter de vrijheid daar nog maar een schepje op te doen – Zijstra bleek dit achteraf ook volkomen begrijpelijk te vinden.
Natuurlijk werd geprobeerd het verhaal te controleren, maar Zijlstra bleef onvindbaar. De drie mannen waren inmiddels naar Leeuwarden overgebracht en daar opgesloten, behalve wanneer Peter weer verhoord werd. Hij kreeg drie dagen de tijd om zich nog maar eens te bedenken, maar hoorde daarna niets meer. Bewakers zorgden weer voor contact met de buitenwereld.
Tenslotte werden de mannen op transport gesteld naar Drente, waar ze moesten graven. Twee dagen later liepen ze weg naar Drachten en waren spoedig weer thuis en aan het werk. En een van hem schreef aan zijn moeder: als ik later ongelovig word, ben ik de ondankbaarste hond die er bestaat….
Karel gedood
Ondertussen had zich in Sneek een verschrikkelijk drama afgespeeld. Een heel enkele keer kwam Karel een zondag thuis. Sinds hij ondergedoken was, hadden de Duitsers geen inval weer gedaan en af en toe werd het verlangen hem te sterk. Dan kwam hij ’s zaterdags bij donker thuis, bleef de hele zondag binnen en verdween maandagmorgen in de vroegte weer.
Dat gebeurde ook op de morgen van 6 november. Ongehinderd fietste hij naar Sneek. Normaal nam hij eerst polshoogte op zijn onderduikadres, dat nog steeds veilig was. Nu dreef de bezorgdheid over zijn vrienden hem naar een adres dat alleen voor dit doeleinde jongste informatie over Peter, Jaap en Gelf hoopte te krijgen. Ook dit was een adres dat alleen voor dit doeleind gebruikt werd en overigens ,,schoon” was.
Wat Karel niet kon weten was, dat bij een willekeurige razzia daar huiszoeking was gedaan en daar werd een radio gevonden. De eigenaar was op het politiebureau ingesloten. Het feit zelf werd niet streng beoordeeld en daarom maakten de illegale leider in Sneek zich niet al te ongerust over het lot van deze man. Wel deed dat een politieman. Zonder overleg met de illegaliteit nam hij het moedige besluit om de man los te laten en zelf ook onder te duiken. Pas toen kwamen de Duitsers op de gedachten, dat het hier wellicht een illegale werker betrof. Zij betrokken de wacht in het huis…..
Toen Karel aanbelde, werd opengedaan door een mof. Karel begreep dat het mis was en zette het op een lopen. De Duitser schoot, miste en schoot nogmaals. Karel stortte neer en was meteen dood, zijn vrienden in grote verslagenheid achter latend.
De Duitsers bepaalden dat het lichaam zonder kist begraven moest worden. Men slaagde er in dit gebod in zoverre te overtreden, dat er een noodkist gebruikt werd. Spoedig na de moord raasde een Duitse auto naar Sondel. Een officier stapte uit om met zijn mannen huiszoeking te doen. Mevrouw Boomsma begreep dat het mis was en toen zij hoorde dat haar man gedood was, trad zij de moffen met de grootste brutaliteit tegemoet. De stamkaarten in een tas wist zij nog in een wasmachine te deponeren, waar ze niet gevonden werden. De werkster gaf zij opdracht de geldkist op de boenstoep tussen de potten en pannen te zetten.
Ook die werd niet gevonden, maar vrijwel al het overige werd door de Duitsers weggesleept. Daarna kreeg mevrouw de opdracht het huis te verlaten, maar dat weigerde zij. Met wat hulp werd via de burgemeester bereikt dat zij mocht blijven. Ook bij de ouders van Koos werd huiszoeking gedaan, maar bezwarend materiaal werd niet gevonden. Uit de verhoren bleek, dat de Duitsers nog steeds twijfelden of Koos en Karel dezelfde persoon waren.
Donderdagmorgen om vijf uur stapte mevrouw Boomsma op de fiets en begaf zich naar Sneek. Daar hadden vrienden van haar man diens lichaam in de nacht opgegraven. Toen het dag werd, zag zij hem voor de laatste maal. Zijn gezicht was ontspannen en vredig, een bloedstreep langs de hals toonde aan waar de eerste kogel gemist had.
De tweede was hem van achteren in het ruggemerg gedrongen. Zwijgend werd het lichaam in een zware eiken kist gelegd en toen opnieuw begraven. De kleren, de ring en het horloge waren door de goede zorgen van ,,Bontje” goed bewaard en aan Koos’ vrouw ter hand gesteld.
Op 12 juni 1945 werd de kist opnieuw uitgegraven en onder grote belangstelling en talloze familie en vrienden opnieuw op het kerkhof van Sondel begraven.
Bron: Friesch Dagblad, 31 dec. 1964