Natuurgebieden Sondel
De Sondeler Leien
Aan de zuidkant nabij Sondel ligt het natuurgebied “De Sondeler Leien”. Dit eeuwenoude meertje dateert waarschijnlijk uit de 14e eeuw en is ontstaan door overstroming of te wel een inbraak van de toenmalige Zuiderzee. Sinds 1968 is het meertje dat ongeveer 25 hectare groot is eigendom van Staatsbosbeheer. Het aangrenzende gebied van 35 hectare groot bestaande uit weiland, dichte struwelen, rietvelden en een bosperceeltje maken eveneens onderdeel uit van het natuurgebeid.
De grondsoort van de Leien bestaat voor het overgrote deel uit veen. Aan de kant van Nijemirdum gaat het veen over in zandgrond. Begin vorige eeuw voeren binnenschippers met hun 30 tons vrachtscheepje nog via de Sondeler Leien achter Nijemirdum langs richting Oudemirdum tot aan de hedendaagse Betonpleats toe. Men vervoer toen o.a turf, aardappelen, kleimodder en bouwmaterialen.
Sinds 1995 heeft Staatsbosbeheer aan de zuidkant van het meertje een vogelkijkhut geplaatst. Deze constructie die voor het overgrote deel uit hout bestaat, en niet overdadig groot is past goed in het landschap. De hut staat op een goede plaats en daarmee aantrekkelijk opgesteld voor de vogelaars.
Het water in de Sondeler Leien is van grote waarde voor de vele vogelsoorten die hier neerstrijken.
Vooral in het winterhalfjaar verblijven hier duizenden kuifeenden en smienten. Ook grote aantallen tafeleenden en slobeenden en ganzen vinden er rust en voedsel.
De knobbelzwaan en de kleine zwaan dobberen hier ook graag rond. In de zomer en de herfstmaanden is het weer meer de trekkende vogelsoorten die hier voor lange of kortere tijd verblijven. In de broedtijd zijn hier ook vele rietvogels waar te nemen. Van november tot april staan de graslanden “plas-dras”. Veel watervogels komen hier op af, evenals steltlopers, zoals kievit, grutto, goudplevier en kemphaan.
De Bremerwildernis
Ten Noordwesten van Sondel via de Noorderreed komt men bij het loofbos de Bremerwildernis.
Dit bos is ongeveer een 58 hectare groot en sinds 1976 eigendom van Staatsbosbeheer. Mogelijk zou zijn dat rond het jaartal 1800 dit bos/heide eigendom was van De Van Wyckels, afkomstig uit deze streek en door vererving is dit later in bezit gekomen van de grootgrondbezitter Fam. Van Swinderen. Door de landbouwcircus (1878 – 1895) en later een verkeerde investering in een reddingsplan ter financiering van het Panamakanaal, was zijn 4000 hectare grond en 130 boerderijen met een hypotheek van 2.7 miljoen gulden bezwaard.
Daarbij ging het vooral om de eikenbast voor de leerlooierij. Nadat de Gemeente Gaasterland eigenaar was, werd het hakhout gerooid en vervangen door jong plantmateriaal zoals dennen, sparren, douglas, lariks en eiken. Dit met de bedoeling overal weer hoog opgaand bos te kweken.
Hedendaags is het een afwisselend bos met naald- en loofbomen, stuiken en kruiden. Er is een rijke vogelbevolking met o.a, buizerd, ransuil en goudhaantje. In de herfst is de houtsnip hier een veel voorkomende trekvogel. Onder de planten vallen vooral het pijpestrootje op (een grassoort) en de varens op. Een bijzondere bewoner is de das, een nachtdier dat zich overdag niet laat zien. De Bremerwildernis laat geen auto’s toe en is alleen te doorkruisen per wandeling, fiets of op het paard via de ruiterpaden.
Nieuwsgierig is wel waar de heden daagse naam Bremerwildernis vandaan komt.
Er zijn twee versies waar deze naam vandaan komt. Volgens gemeentelijke archieven zou de naam Bremerwildernis ontleent zijn uit vroeger tijden toen het er nog een grote wildernis was en er op die plaats veel bremstruiken, struweel en heide groeide. Vandaar de naam Bremerwildernis.
Een meer aannemelijke naamgeving van de Bremerwildernis is dat er in 1829 een boer was die Bremer heette en op de boerderij woonde en werkte aan de oude Balksterweg ( hedendaags het ‘Gaestdykje’, nu woont Fam. Sietse Fennema in deze woning).
Achter de boerderij was een groot stuk weiland en dit grensde aan het bebost gebied.
Boer Jacob Jans Bremer met zijn vrouw Rimke Lyckeles Wierstra had door dit beboste gebied een zandweggetje dat slingerend uitkwam op Ruigahuizen. In de open ruimte kan men op een bankje even uitrusten. Wellicht zal hij dit veel hebben gebruikt en zijn er meerdere bewoners uit de omstreken dit zandweggetje gebruikten danwel afreisden.
De bewoners uit de streek spraken dan ook van Bremers-hof of van Bremer’s reed. Op de kadastrale kaarten 1832 staat de Bremerlaan ook al aangegeven. Op HISGIS staat ‘Bremerlaan’ aangeduid als ‘weg als bosch’ met als eigenaar Contantina Johanna Rengers.
Een ambtenaar van Staatsbosbeheer vond een naam als Bremer’s reed ongepast voor dit stukje natuurschoon en in vergelijking met een jungle een meer treffende benaming vond.
En zo kreeg dit gebied de naam Bremerwildernis.